Denekamp

Denekamp is een dorp gelegen in de gemeente Dinkelland. De gemeente ligt in het noordoosten van Twente en grenst aan het grondgebied van de Duitse gemeente Nordhorn. Denekamp ligt in een agrarisch en toeristisch/recreatief gebied. Sinds de jaren vijftig ontwikkelde zich er ook de industrie, geconcentreerd op de industrieterreinen aan de noordkant van het dorp.

Geschiedenis van Denekamp
Welke volksstam in Twente en met name in de streek Denekamp gewoond heeft, is niet met zekerheid vast te stellen. Opgravingen op de Borghert en De Klokkenberg (nu woonwijken met deze namen) hebben destijds interessante details blootgelegd. Vroeger zijn hier Romeinen geweest. Rond de 8e eeuw wordt Denekamp samen met Noord-Deurningen genoemd als een deel van het zogenoemde kerspel Ootmarsum. Denekamp is ontstaan op een plek waar men buiten bereik was van het overstromingswater van de nu nog langs Denekamp lopende riviertje de Dinkel. De gronden in en rond Denekamp waren tot 1527 voor het overgrote deel eigendom van de bisschop van Utrecht. Rond de 15e eeuw was de plaats Denekamp een betrekkelijk klein dorp met amper 100 huizen, verspreid langs een enkele dorpsstraat in de nabijheid van de kerk. Deze kerk was in de 13e eeuw opgetrokken uit ‘Bentheimer zandsteen’. De toren omstreeks 1436 aangebouwd. De kerk is gewijd aan de heilige Nicolaas, en vormt nog steeds het centrum van het dorp. De mensen in het dorp waren veelal landbouwer. Doordat Twente een moeilijk te bereiken gebied was, wisten invloeden van buitenaf het gebied niet te bereiken. Dit had tot gevolg dat veel tradities en gebruiken eeuwenlang in stand werden gehouden. Tegenwoordig koestert men die oude tradities en gebruiken. Op talloze manieren zijn de historie, de cultuur en de folklore verankerd in het leven van alle dag. Te denken valt daarbij aan het dialect (platproat’n), de geveltekens op de boerderijen, het midwinterhoornblazen tijdens de Adventsperiode en de ‘noaberplicht’. Maar hét folkloristische gebeuren in Denekamp concentreert zich onder de noemer van ‘Denekamper Paasgebruiken’. Op eerste paasdag wordt onder leiding van de uit het midden van de jonge Denekampse gemeenschap gekozen zogenaamde Judas en Iscarioth een paasstaak gehaald op het landgoed Singraven. Deze wordt vervolgens naar het dorp gesleept met hulp van ieder jaar weer duizenden toeschouwers. De stoet vormt een lange keten van mensen, die elkaar bij de hand vasthouden. Een soort ‘menselijk touw’. In Denekamp aangekomen gaat de stoet naar de paasweide. Daar wordt de paastaak opgezet bij een enorme berg ‘paashout’ en verkocht aan de hoogste bieder onder de aanwezigen. Dit gebeurt in onvervalst plat dialect. ’s Avonds wordt het paasvuur ontstoken.

Toeristische attracties

Huis Singraven

Het prachtige Huis Singraven bevindt zich op het landgoed met dezelfde naam, het landgoed Singraven. Vanuit de bebouwde kom van Denekamp is het via de Molendijk te bereiken, Tegenover het landgoed ligt een vrij toegankelijk en gratis te gebruiken parkeerplaats. Vanaf de Ootmarsumsestraat is Huis Singraven te bereiken via een lange fraaie laan met aan weerszijden een dubbele rij eikenbomen. Vlak voor het landgoed kruist deze laan de Molendijk. Op dat punt heeft men een prachtig uitzicht op het achter een ijzeren toegangspoort gelegen kasteelmuseum, want daartoe dient het nu al vele jaren. Het Huis Singraven dateert van 1415. Roelof Hondenberg is de bouwer ervan, maar in de loop van de eeuwen zijn er vele verbouwingen geweest. Huis Singraven werd in 1505 verkocht aan Frederick van Twickel. Nauwelijks waren de ‘Twickels’ eigenaar geworden, of zij droegen het bezit alweer over aan het Convent der derde orde van St. Franciscus, waarna de begijnen van Oldenzaal er in trokken. Slechts tien jaar is Singraven eigendom van het klooster van Oldenzaal geweest. De nieuwe eigenaar werd vervolgens Everwijn II van Bentheim. Het huis wisselde nadien geregeld van eigenaar, waaronder Gerard Sloet. In 1661 wist Sloet het huis aanzienlijk te verfraaien met onder meer het prachtige torentje voor de hoofdingang. Onder de Deense architect Pictorius is het trappenhuis tot stand gekomen. Weer later kwam Huis Singraven door huwelijk in het bezit van de Thouars. In 1829 verkocht dit geslacht het huis als mede het landgoed aan Mr. Johannes Theunis Roessingh Udink die een jaar later burgemeester van Denekamp werd. In 1915 werd Jan Adriaan Laan, lid van de 1e kamer der Staten Generaal, de nieuwe eigenaar. Hij woonde in Overveen en wilde Huis Singraven als een soort 2e onderkomen gebruiken. Lang heeft Laan er echter geen plezier van gehad, want in 1918 overleed hij in Overveen. Zijn zoon, Mr. Willem Frederik Laan en zijn dochter Agatha Laan erfden toen het huis alsmede het landgoed. In 1922 overleed Agatha, waarna haar broer enig eigenaar werd. Deze Mr. Willem Frederik Laan zette in zekere zin het werk van Pictorius voort door in 1922 de voorgevel in overeenstemming te brengen met de architectuur van de toren, waardoor het toen een imposanter geheel is geworden. In 1959 heeft laan het huis alsmede het gehele landgoed verkocht aan de Stichting Edwina van Heek en dan voor de symbolische som van ƒ. 1,00. In 1966 is Mr. W.F.J. Laan gestorven. In het Huis Singraven, dat nu dienst doet als museum, zijn prachtige meubels uit de 17e en 18e eeuw. De wanden en vloeren zijn versierd met mooie tapijten en gobelins. Zeer bezienswaardig zijn voorts de bijzondere serviezen en al het oude zilveren bestek. In het huis bevindt zich tevens een omvangrijke bibliotheek en de vele in leer gebonden boeken geven deze bibliotheek een wat deftig aanzien. Tevens zijn in het kasteel enkele familiearchieven ondergebracht.

Park en Arboretum Landgoed Singraven

fontein singravenRond het Huis liggen tuinen en een park dat in Engelse landschapsstijl werd ontworpen door de beroemde tuinarchitect Leonard Springer. De hier traag stromende Dinkel slingert er vredig doorheen. Buiten het park, aan de overzijde van de Molendijk, bevindt zich een arboretum. Stil, sfeervol en interessant, zeker met de toelichting van een gids.

Watermolens Singraven

watermolen-singraven-klVlakbij Huis Singraven en eveneens gelegen aan de Molendijk bevinden zich de vermaarde watermolens van het Singraven, onlosmakelijk gekoppeld aan het landgoed Singraven en ze worden als het meest waardevolle onderdeel van het landgoed beschouwd. Sinds 1659 worden deze watermolens de grootste en beste van Twente genoemd. Ze zijn een waar pronkjuweel en dat moge blijken uit het feit, dat deze molens vele malen geschilderd zijn waaronder door de schilders Meindert Hobbema (1638-1709) en Jacob van Ruisdael (1628-1682). Zodra de schutten voor de raderen worden opgetrokken, stort het water van de Dinkel zich in een brede stroom op de raderen van de molen, waardoor die beginnen te draaien. In de molen begint dan het zaagraam met zagen van de voortschuivende boom. Planken en ook dikke balken zijn de eindproducten. Daarnaast malen molenstenen de harde graankorrels tot meel. Tot in het begin van de 20e eeuw werd zelfs via de derde molen raapzaad tot olie geperst en gerst tot gort gepeld, maar deze activiteiten behoren nu tot het verleden.
Geschiedenis van de watermolen: De Singravense watermolen bestaat uit twee gebouwen. In het linker gebouw was oorspronkelijk de oliemolen ondergebracht; thans is er een restaurant gevestigd. In het rechter gebouw bevindt zich in het voorgedeelte de korenmolen en in het achtergedeelte de zaagmolen. Laatstgenoemde verving in 1878 een gerstpellerij. Het exacte bouwjaar van de molen is niet bekend. In een oorkonde van de stadhouder der Duitse Orde in Westfalen uit 1448 wordt de molen voor het eerst genoemd. In 1515 verkocht het klooster te Oldenzaal het landgoed (havezate met molen en alle rechten op de beek) aan de graaf van Bentheim. In 1597 werd door de 80-jarige Oorlog de oliemolen geheel en de korenmolen deels verwoest. In die periode werd Twente geteisterd door de terreur van rondtrekkende Spaanse en Staatse troepen. Verschildende gevelstenen hebben betrekking op restauraties in 1544, 1610 (op last van Prins Maurits), 1617 en 1646. In 1651 verkoopt de toenmalige graaf het landgoed aan Gerhard Sloet van de Oldenhof in Vollehove. De molen was voor de eigenaar van het landgoed Singraven de belangrijkste inkomstenbron. Van 1732 tot 1816 was in de molen een jeneverstokerij ingericht en verder kwam naast een olie- en korenmolen nog een pelmolen en zelfs enige tijd een kopermolen. Uit de periode Sloet (van 1652 tot 1829) stammen diverse gevelstenen. Na aankoop in 1829 neemt Roessingh Udink het herstel van de vervallen molens rigoureus aan. In 1845 kwam bij de molen een bakkerij, tussen 1886 en 1896 werd de houtzagerij opgericht en omstreeks 1900 werd het binnenwerk van de oliemolen verwijderd. Uit deze periode stammen ook gevelstenen. In 1915 was er een openbare verkoop van het landgoed en werd mr. J.A. Laan uit Overveen de nieuwe eigenaar. Een restauratie van de molens was toen weer noodzakelijk. In 1920 werd de oliemolen geheel afgebroken en herbouwd op een fundering van gewapend beton. Ook het rechter deel werd aangepakt. Als sluitstuk werd in 1931 de omvloed hersteld en een nieuwe brug in de Molendijk gelegd. In 1940 werden molenaarshuis en schuur door brand verwoest en kort daarna in oude luister hersteld. Jarenlang bleven de korenmolen en de houtzagerij in bedrijf, met als molenaar Dhr. Dissel. Na het overlijden van mr. Laan in 1966 kwam het landgoed in bezit van de huidige eigenaar. In 1970 werden de waterraderen vernieuwd en was 3 jaar later de korenmolen weer bedrijfsvaardig. In 1996 begon een nieuwe restauratie van het indrukwekkende molencomplex. Door onderspoeling was de fundering aangetast en was herstel aan de maalsluizen, de waterassen, de raderen, de zoldervloeren en de kappen noodzakelijk. Tevens zijn er dakgoten aangebracht om aantasting van het metselwerk te voorkomen. Op 24 april 1998 werd deze restauratie officieel afgesloten. De zaagmolen is regelmatig in bedrijf voor het verzagen van bomen van het eigen landgoed en van bomen van particulieren. Vanaf zomer 2011 is het beheer en exploitatie van de watermolen in handen van de Molenstichting Lattrop – Tilligte, eigenaar van 4 windmolens in en rondom Denekamp. De eigenaar van het landgoed, de Stichting Edwina van Heek, is verantwoordelijk voor het groot onderhoud van dit unieke molencomplex.

Museum Natura Docet

Natura Docet is het oudste natuurhistorische museum van Nederland. De naam betekent letterlijk ‘de natuur onderwijst’ en dat was en is nog altijd de grote doelstelling van dit unieke nationale museum: het tentoonstellen van alles wat dit gebied aan specifieke fauna en flora en aan bodemschatten te bieden heeft. Al meer dan een eeuw geleden werd door de Denekampse dorpsonderwijzer Meester Bernink de basis gelegd. Hij trok de natuur in en verzamelde alles wat hem interessant leek. Mede dankzij de steun van een aantal Twentse fabrieken in die tijd was het hem mogelijk in 1911 een eigen museum te openen. Een museum temidden van de natuur, waaruit hij zijn schatten verzamelde. Zijn werk trok de aandacht van bekende vaderlandse biologen en archeologen. Wie kent hun namen niet: Heimans, Thijsse en professoren als dr. Hugo de Vries, dr. Tom van der Hammen, dr. A. Cleef en dr. H. Hooghiemstra. Vele studenten van hen bezochten Natura Docet en ze deden er hun onderzoek in de natuur in deze regio tot ver over de grens met Duitsland. Sinds 1996 is Natura Docet een provinciaal museum. Nog altijd ademt het de oude sfeer uit met haar expositie van de vele vondsten en schenkingen in de diverse zalen en in ‘ouderwetse’ vitrines. Natuurlijk wordt bij exposities, lezingen en overige bijeenkomsten gebruik gemaakt van wat de technologie de laatste eeuw ook aan mogelijkheden heeft voortgebracht met haar computer-, video-, en virtuele presentaties. Maar, Natura Docet biedt nog altijd iets onovertrefbaars: de ‘aanraakbare’ natuur, die ons heel veel leert over ondermeer de herkomst van het landschap in deze streek. Daarnaast zijn er regelmatig unieke exposities, over heel interessante onderwerpen, uiteraard allemaal met de natuur in al haar facetten als basis. Duizenden bezoekers, jong en oud, komen jaarlijks een bezoek brengen aan dit museum, dat de afgelopen jaren een schitterende interne renovatie heeft ondergaan met ondermeer het plaatsen van oorspronkelijke vitrines. Aan de aanleg van een grote natuurtuin wordt nu gewerkt. De voormalige directeurswoning is inmiddels omgebouwd tot onderdeel van het museum. Twee zeer omvangrijke en zeer spraakmakende exposities van internationale allure waren de geweldige ‘Dinotentoonstelling’ in 1991 en de ‘Walvistentoonstelling’ in 1996. Exposities waarvoor een tijdelijke uitbreiding van het museum noodzakelijk was. De stichter, meester Bernink, overleed in 1954 op 76 jarige leeftijd. De leiding van het museum was tussen 1955 en 1977 in handen van zijn dochter Heleen Bernink.

St. Nicolaaskerk

De St. Nicolaaskerk van Denekamp heeft een rijke historie, niet in het minst door haar beroemde klokken. In het register van kerkelijke tienden uit het jaar 1276 komt Denekamp voor het eerst voor als een zelfstandige parochie. Het eerste kerkje was een bescheiden ruimte van 10×10 mtr. Midden 14e eeuw werd de kerk aan de westkant uitgebreid, pas in 1436 is de toren gerealiseerd. Het geheel is gebouwd van Bentheimer zandsteen. In 1810 is de kerk weer aanmerkelijk vergroot, door er een kruiskerk van te maken. Ruim honderd jaarlater besloot men opnieuw tot een uitbreiding. Het in 1810 aangebouwde stuk werd weer afgebroken en daarvoor in de plaats kwam de veel grotere koepelkerk, een ontwerp van de architect Ter Riele uit Deventer. De koepelkerk is voorzien van zinnebeeldige muurschilderingen, die in 1976 weer zijn gerestaureerd. Prachtig zijn ook de gebrandschilderde ramen van de vier generaties Nicolaas. Verder zijn er nog enkele gebrandschilderde ramen van de glazenier Schoenaker uit Oldenzaal. Bij de scheiding van de oude en nieuwe kerk staat boven in de boog de afbeelding van St. Nicolaas op het paard, uit lindehout gesneden. Ook bijzonder is de prachtige Drieëenheidsgroep met de twee engelen die het rechter zijaltaar siert. Deze beeldengroep, in barokstijl uit eikenhout gesneden, stamt uit het begin van de 18e eeuw en is afkomstig van ‘Kloster Frenswegen’ (daterend uit de 16e eeuw).

De Drie klokken, boven in de toren, nemen een belangrijke plaats in bij de Denekamper bevolking. Bij het beieren wordt de grootste klok geluid, (door een speciaal daartoe functionerende vrijwillige beierclub), terwijl bij de andere twee klokken de klepel tegen de wand wordt geslagen. Zo ontstaat dan een melodie in vierkwartsmaat. De twee zogenoemde Westerhues klokken zijn gegoten door de Munsterse klokkengieter Wolter Westerhues. Het zijn de St. Nicolaasklok uit 1518 en de St. Salvator uit 1530. De laatste is met haar ruim 2000 kg één van de zwaarste luidklokken in Twente. Vanwege een scheurvorming is de Mariaklok uit 1436 in 1986 vervangen door een nieuwe Mariaklok, gegoten door Eysbouts in Asten. De oude Mariaklok staat buiten, naast de St. Nicolaaskerk, als monument opgesteld. In 1995 zijn de klokken weer in een originele eiken houten klokkenstoel opgehangen. Sinds eind 1991 is op de eerste verdieping van de St. Nicolaastoren een permanente expositie ingericht over de klokken van Denekamp. In woord en beeld worden tradities en lotgevallen van één van Denekamps oudste en beroemdste monumenten door de eeuwen heen getoond.

Museum Huize Keizer

In Denekamp staat vlakbij de St. Nicolaaskerk de karakteristieke voormalige winkel van, zoals het in de volksmond heet, de ‘dames Keizer’. Het bouwwerk is door zijn omvang en stijl een voorbeeld van een laat patriciershuis met winkel en het dateert uit het begin van de 19e eeuw. Het vroegere comestibles winkeltje ademt nog echt de sfeer van grootmoeders tijd. Ook de oude slaapkamers stammen uit die tijd en er is zelfs nog een heuse bedstede. Verder is de uit 1880 daterende inrichting van de ‘pronkkamer’ beslist het bekijken waard. In de eveneens in het pand ondergebrachte vroegere rookkamers hangt ook nu nog de lucht van de gerookte hammen. Eind 19e eeuw en begin 20e eeuw was namelijk in het pand een hamrokerij annex winkel gevestigd. Het huis is in 1976 geheel gerestaureerd en fungeert sindsdien als winkel-woonhuis-museum. In het zogenaamde koetshuis van Huize Keizer worden regelmatig wisseltentoonstellingen gehouden.

Windmolens

In Denekamp staan twee windkorenmolens, waarvan de Molenstichting Lattrop-Tilligte eigenaresse en exploitant is, de St. Nicolaasmolen en de Borgelinkmolen.

De St. Nicolaasmolen:

Bij het verlaten van Denekamp richting Ootmarsum, is deze molen aan de rechterkant van de straat zichtbaar. De St. Nicolaasmolen wordt door de Denekampers ook wel “Nije Möll” genoemd. Deze fraaie zogenoemde grondzeiler is in 1859 gebouwd en in 1976 gerestaureerd. De St. Nicolaasmolen is gebouwd op een belt van circa 1½ meter hoogte. Deze 8-kante grondzeiler heeft een veldmuur, waarboven de romp en de kap bedekt zijn het eikenhouten schaliën. De molen heeft fokwieken met remkleppen, een vlucht van 22 meter en 26 hekstokken. Bovendien is de molen voorzien van twee koppels maalstenen.
Geschiedenis van de molen: In 1859 namen een hotelhouder en enkele boeren uit Denekamp het initiatief om een derde windmolen op te richten. De reden is waarschijnlijk dat in de omgeving van Denekamp voldoende graanteelt was om ook een derde molen te kunnen laten draaien. Even buiten Denekamp aan de weg naar Ootmarsum werd deze beltmolen gebouwd. Tot 1902 had de molen geen vaste molenaar maar verzorgden daarvoor opgeleide knechten, die in dienst waren van de oprichters/eigenaars, het werk op de molen. In 1902 kwam J.H. Derkman als eerste vaste molenaar op de molen. Hij had zijn opleiding in Duitsland genoten. Om als zelfstandig molenaar te kunnen werken, moest hij eerst de andere eigenaren en/of hun erfgenamen uitkopen. Pas in 1908 werd voor een bedrag van ƒ 1300,- de laatste mede-eigenaar uitgekocht. In oktober 1917 werd in Denekamp een landbouwcoöperatie opgericht. In 1922 had deze coöperatie een dorserij, maalderij en een graanpakhuis in gebruik. Deze feiten betekende het einde van de molen als bestaansbron voor de molenaar. Het verval van de molen daarna was hieraan te danken. Daar kwam nog bij dat aan de westzijde van de molen een nieuw gebouwde zuivelfabriek “De Volharding” letterlijk voor de molen de wind uit de zeilen nam. Gelukkig zijn er een aantal mensen geweest die zich het lot van de molen hebben aangetrokken. In 1952 kwam de burgemeester met een voorstel voor herstel. In 1955 behandelde de Denekamper Gemeenteraad een voorstel tot aankoop. Helaas ketste deze aankooppoging af vanwege onenigheid over de prijs. In 1968 kocht de architect Knippers de molen van de familie Derkman om er een kantoor in de molen te kunnen vestigen. Helaas werd toen de aanvraag voor een restauratiesubsidie afgewezen vanwege de slechte staat van de molen. Door de aankoop van de molen in 1974 van de familie Knippers door de gemeente Denekamp, werd de toekomst van de molen echt veilig gesteld. Een grote restauratie volgde spoedig daarna, waardoor de molen in 1976 weer als volwaardige korenmolen in gebruik kon worden genomen. In dat jaar werd een kleinzoon van J.H. Derkman, J.A.J. Derkman, aangesteld als vrijwillig molenaar. Daar de gemeente Denekamp de molen niet in beheer wilde houden, werd de molen overgedragen aan de Molenstichting Lattrop-Tilligte. Deze zorgt nu voor onderhoud, werving van vrijwillig molenaars en de verkoop van meelproducten. De molen heeft ook in 1982 een restauratie ondergaan. In 2009 brak een deel van de staart af. Hierdoor kon de molenkap ruim een jaar lang lang niet verkruid worden. Na plaatsing van een nieuwe staart in 2010 kan de kap weer op alle windstreken gezet worden. De molen is momenteel in gebruik als les/instrukiemolen.

De Borgelinkmolen:

Deze recent gerestaureerde molen aan de Lattropperstraat binnen de bebouwde kom van Denekamp, staat op het vroegere kamp ‘Het Rot’. De Borgelinkmolen wordt door de Denekampers ook wel “Oale Möll” genoemd.Deze zogenaamde bovenkruier heeft fokwieken met remkleppen, 27 hekstokken en een vlucht van 23 meter. De molen heeft twee koppels maalstenen. Voor deze molen zijn in het restauratiejaar 2002 vijf inwoners van de Knik, de buurt waarin de molen staat, opgeleid tot vrijwillige molenaar. De Borgelinkmolen is een achtkantige stellingmolen op een stenen onderstuk, bedekt met een rieten kap. De oorspronkelijke molen dateert uit 1816, maar ze werd in 1846 grotendeels door brand verwoest. Vrij snel, namelijk in 1849, is de molen weer hersteld. Maar ook bij deze molen begon de moderne tijd gevolgen te krijgen en zo werd al in 1904 een 8 pk benzinemotor geplaatst en in latere jaren werden, jammer genoeg, de wiekenkap en stelling zelfs verwijderd.
Geschiedenis van de molen: In 1816 kreeg landbouwer Lambert Brandehof, samen met 3 compagnons,  toestemming van koning Willem I om een windmolen te mogen bouwen in Denekamp, welke in 1818 in gebruik werd genomen. Deze molen brandde in 1846 af als koren- en oliemolen. Kort daarna volgde herstel als koren- en pelmolen. In 1853 kwam de molen in eigendom van J.T. Roessingh Udink, heer van Singraven en burgermeester van Denekamp. Als pachters kwamen in 1855 de gebroeders Gerrit en Herman Börgelink uit het Duitse Gildehaus op de molen. In 1870 wordt Herman Borgelink moleneigenaar en in 1904 werd in de molen een benzinemotor opgesteld. Reeds in 1928 werd de molen van wieken, kap en stelling ontdaan. Ook het binnenwerk wordt volledig verwijderd en het overgebleven achtkant blijft verder in gebruik voor het veevoederbdrijf van Borgelink. In 1992 kwam de molen in bezit van de Molen-Stichting Lattrop-Tilligte om hem weer als maalvaardige windmolen te restaureren. Het daadwerkelijke herstel begon in 1996 en duurde, vanwege het gebrek aan voldoende geld, tot 2002. Met belangeloze hulp van buurtbewoners kon de Molenstichting veel werk in eigen beheer laten uitvoeren. Voor de buurt was in het afbouwproject verder geen actieve rol meer weggelegd. De bouw van het binnenwerk, de wieken en de kap is een klus voor professionals. Het karwei bleef in Denekampse handen, molenmaker Wintels. Sinds de opening van de molen op 27 september 2002 heeft de Molenstichting Lattrop-Tilligte er weer een maalvaardig pronkjuweel er bij. De stichting beheert ook de St. Nicolaasmolen in Denekamp, De Westerveld Möl in Tilligte en de Oortmanmolen in Lattrop. Op de gevelsteen uit 1818 staat de volgende tekst te lezen: Tot lof van God tot nut van iedereen en voordeel van ons beiden was het, dat wij gerust en van geen kwaad bewust den eersten steen hier leiden”

Dinkelhuisje (Sluizenhuisje/Schuivenhuisje)

Waar het landgoed Singraven tot het kanaal Almelo-Nordhorn reikt, zorgt de kruising van de Dinkel met dit kanaal, als vaarweg allang afgedankt, voor een heel opmerkelijk plekje. De Dinkel en de Omdinkel (lang geleden gegraven om de watermolen van ’t Singraven van stromend water te voorzien) komen ten zuiden van het kanaal samen. Even voordat de Dinkel en Omdinkel weer samen komen en via twee duikers onder het kanaal wordt doorgeleid, splitst de Dinkel zich opnieuw. De zijarm ervan komt wat verder in het kanaal uit. Tegenover deze plek staat op de oever een merkwaardig smal gebouwtje, aan het einde van de 19e eeuw gebouwd en in Denekamp het Dinkelhuisje genoemd, zorgde ervoor dat tot 1904 het water onder de zes bogen door via de schutsluizen zijn weg kon vervolgen in de erachter liggende veel lager gelegen zijtak van de Dinkel. Als gevolg van de sterke trek waarmee het Dinkelwater het kanaal instroomde, werden passerende schepen naar de overkant geduwd en dit had tevens tot gevolg dat het kanaal dichtslibde. Daarna is de Dinkel in 1904 via grote duikers onder het kanaal doorgeleid.

Onderleider sluis van de Dinkel

onderleiderDichtbij het Dinkelhuisje bevindt zich een uit 1904 daterende stuw met schuiven en ijzeren windassen. De Dinkel splitst zich hier ten zuiden van het kanaal Almelo-Nordhorn in tweeën. De linker tak loopt in de richting van de aan de overkant liggende stenen Dinkelhuisje, de rechter tak loopt recht naar het kanaal en wordt door een duiker of onderleider onder het kanaal door geleid. Er is hier een op stenen muurwerk gebouwde metaalconstructie met schuiven aangebracht, die over de Dinkel ligt. De schuiven kunnen omhoog worden gehesen om water door te laten, maar men kan ze ook laten zakken om de doorgang af te sluiten. Dit aquaduct wordt wel als het oudste van Nederland gezien.

Harseveldbrug

HarseveldbrugDe Harseveldbrug werd, evenals de wat verderop gelegen Hunebrug, gebouwd in 1887 over het kanaal Almelo-Nordhorn. Het Nederlandse deel van het kanaal werd, geheel met mankracht, gegraven in de periode 1885-1889, om een betere verbinding te krijgen van Twente met het Duitse Ruhrgebied, waar veel steenkool voor de Twentse textielindustrie vandaan kwam. Sinds de sluiting voor de scheepvaart in 1960 heeft het kanaal zich tot een natuurgebied ontwikkeld met vele soorten bloemen, vissen en vogels.

Spoorhuuske

Grenzend aan het marktplein, maar enigszins verscholen staat het oude stationsgebouwtje, met de treffende naam Het Spoorhuuske. Het is het enige overblijfsel dat nog doet herinneren aan de tijd dat tussen Denekamp en Oldenzaal een tram liep. Tot 1936 heeft het nu totaal gerenoveerde ‘spoorhuuske’ gefungeerd als het eindstation van die tramdienst. Men kocht er de kaartjes en wachtte in de kleine wachtkamer op de komst van de tram, die in nog geen half uur het traject naar het station in Oldenzaal aflegde. Vanaf dat station kon men dan per trein verder reizen. Op 14 mei 1936 reed de laatste tram op het traject Denekamp-Oldenzaal. Tot eind juli 1942 werd de lijn nog gebruikt voor goederenvervoer. Daarna werden de rails door de Duitse bezetter opgebroken en gebruikt in de frontlinie bij Stalingrad. De bekende Denekamper globetrotter Antoon Damhuis heeft het huisje gebruikt als woning. Vandaar uit reisde hij de wereld door. Daarna lag het voormalige spoorhuisje er vele jaren vervallen bij, maar na veel voorbereidend werk door een enthousiaste groep vrijwilligers kon het op 28 augustus 2001 geheel gerestaureerde stationsgebouwtje worden heropend en ging het fungeren als winkel.

Het voormalige Raadhuys

Aan het Nicolaasplein en dan op de hoek met de Grotestraat staat het oude gemeentehuis, het vroegere ‘raadhuys’ in een neo-classicistische bouwstijl. Dit raadhuis werd als gemeentehuis op 19 maart 1921 officieel geopend door de toenmalige burgemeester van Denekamp, G.W. Hoogklimmer en heeft tot 1980 dienst gedaan. Het huis heeft twee verdiepingen met op de 1e verdieping de oude raadszaal annex trouwzaal. In het timpaan op de middentravee is een wapen met guirlandes gebeeldhouwd in zandsteen. Tevens valt het fraaie balkon met balustrade in het oog. Verder zit er een fraai trappenhuis in, terwijl het grote prachtige gebrandschilderde raam werd geschonken door de hiervoor genoemde burgemeester Hoogklimmer.

Ned. Hervormde Kerk

Op 12 juni 1809 besliste de koning van Holland, Koning Lodewijk Napoleon, tijdens zijn rondreis door Twente, dat aan de hervormden in dit overwegend rooms-katholieke deel van Twente vergunning moest worden verleend om een eigen kerk te bouwen. Het werd een zogenoemde ‘waterstaatskerkje’ in classicistische bouwstijl, in navolging van de stijl, die de oude Romeinen en Grieken toepasten. De muren bestaan uit donker genuanceerde en ijzerharde Isterberger baksteen. Bij gelegenheid van het eeuwfeest in 1911 werd het slanke torentje geplaatst, dat toen ook werd voorzien van een uurwerk. In maart 1946 kreeg de kerk een torenklok (uit 1728) in bruikleen uit Oldenzaal, omdat de eerste klok door de Duitse bezetter was weggehaald. De preekstoel is vermoedelijk afkomstig uit de oude St. Nicolaaskerk en is waarschijnlijk in 1797 door timmerman Bloemkamp vervaardigd. Achter het decor van het rijke roomse leven in deze streek gaat een bewogen stuk Protestantse geschiedenis schuil. In 1829 is Mark Anton de Thouars voor de ingang van de kerk begraven. Voorts is er nog een grote zerk, die de stoffelijke resten dekken van Georgette Cornelia Marquise de Thouars, overleden 1 juli 1825 en haar lievelingsbroer Constantijn Onno.

Klöpkeshoes

Aan de Mekkelhorsterstraat in de buurtschap Berghum staat sinds maart 1988 een fraai herbouwd ‘klöpkeshoes’. Oorspronkelijk heeft dit bouwwerkje gestaan aan de Stroothuizerweg, op het erf van de familie Haafkes, waar het lange tijd diende als schaapskooi, waarin destijds het nachtverblijf van de herder, in deze streek ’n Schoap’n Peter’, genoemd was ingebouwd. Wat is een klöpkeshoes? Tijdens de wisseling van de 19e naar de 20e eeuw was het te vinden op Twentse boerenerven. Het waren woningen van ongehuwde vrouwen, die veel tijd doorbrachten met bidden. In roerige tijden van het christendom riepen zij vanuit hun ‘vrome onderkomens’ de rooms-katholieken op tot het bijwonen van geheime kerkdiensten., die waren in die tijd namelijk verboden. Zij deden dat door op de deuren van de woningen te kloppen, vandaar de naam ‘klöpke’ en ‘klöpkeshoes’ voor hun eigen onderkomens. De aanwezigheid van een klöpkeshoes aan de Stroothuizerweg werd in 1957 ontdekt. Toen door de uitbreiding van een boerenbedrijf de bouwvallige schaapskooi, inclusief het klöpkeshoes dreigde te worden opgeruimd, heeft de VVV-Denekamp die bouwval in 1970 opgekocht, mede op aandringen van derden en op advies van een plaatselijke architect. Een plaatselijke aannemer bood de VVV aan het gratis vakkundig af te breken, zodat de onderdelen weer gebruikt konden worden bij de herbouw aan de Mekkelhorsterstraat, niet ver van de oorspronkelijke bouwplaats. In hun vrije tijd hebben de buurtbewoners van Berghum het klöpkeshoes weer opgebouwd. Het is nu al vele jaren doorlopend te bezichtigen, terwijl het eveneens een bijzondere schuilplaats is bij slecht weer. Ook is erbij een picknickplaats ingericht, die door passanten mag worden gebruikt.

Zwemmen in zwembad Dorper Esch

Met de Dinkel en het kanaal Almelo-Nordhorn in de buurt werd vóór de Tweede Wereldoorlog al op diverse plaatsen in Denekamp en omgeving gezwommen. Het Lutterzand, De Riest in Beuningen, het kanaal en zelfs de Omdinkel bij de watermolen van Singraven waren geliefde maar ook gevaarlijke locatie’s om de zwemsport te beoefenen. Na de oorlog werd op initiatief van de geestelijkheid en de gemeente op de plaats, waar de Dinkel in het Harsseveld in en onder het kanaal doorstroomt, een eenvoudige maar legale zwemplaats aangelegd, waar het gemengd zwemmen voorlopig niet was toegestaan. Vóór 1940 was zwemmen in Denekamp uit de boze. Dat halfnaakte gedoe was onkuis en nog eens levensgevaarlijk ook. In de Gele Beek mochten de jongens pootje baden. Voor de meisjes betekende pootjebaden met de rok omhoog een ‘doodzonde’, waaraan meneer pastoor menig corrigerend woord gewijd zal hebben. Van massaal zwemmen was echter geen sprake. In 1957 werd een openluchtzwembad gebouwd op de hoek Oranjestraat-Molendijk. Stormachtige debatten in de gemeenteraad gingen hieraan vooraf. Wethouder Zengerink zette door, tegen de storm van bezwaren in, waarbij de vrees voor zedeloosheid de ondertoon voerde. Daarna ontwikkelde zich een ongekend fenomeen. De basis voor de zwemsport was gelegd. Na het openluchtbad volgde in 1971 een overdekt instructiebad. In 1982 werd zwembad ‘Dorper Esch’ met een 25 meter wedstrijdbad uitgebreid. In 1993 werd het zwembadgedeelte uitgebreid met een recreatiebad. Inmiddels is het oude instructiebad vervangen, doordat deze niet meer voldeed aan de eisen van de tijd.

Monumenten

Kloosterzustermonument

Dit kunstwerk is in 1982 geplaatst als een eerbetoon aan de vele kloosterzusters van het klooster in Noord-Deurningen, die zich sinds het midden van de 19e eeuw hebben ingezet voor de ziekenverpleging, de zorg voor de onbehuisden, de bejaardenzorg en niet te vergeten het onderwijs in deze streek. Ze kwamen als naamlozen en deden hun werk in stilte. Steeds vaker hebben, door de jaren heen, de oudere religieuzen het werk moeten neerleggen, terwijl onvoldoende novicen klaar stonden om de opengevallen plaatsen in te nemen. In 1875 werd op de toenmalige havezathe ”t Huis Noord-Deurningen’ door zusters uit het Duitse Thuïne een klooster gesticht. Daarin is nu nog steeds het het provinciaat van de zusters Franciscanessen gevestigd. Het monument staat bij de St.Nicolaaskerk en is vervaardigd door de Hengelose beeldhouwer Martin Stolk. ‘Zij kwamen om te dienen’ zo luidt het opschrift, van deze beeldengroep.

Monument Meester Dingeldein

In 1988 kreeg meester Willem Dingeldein, de grote heemkundige, een waardig eerbetoon in een borstbeeld nabij zijn geboorte-, woon-, en werkhuis aan de Wiptoen te Denekamp. Beeldend kunstenaar Marie van Eyl-Eitink vervaardigde het. Meester Willem Dingeldein is een man geweest, die op velerlei wijze de liefde voor zijn ‘schone Twentse land’ heeft bezongen in woord en beeld. Zijn talrijke publicaties en duizenden foto’s vormen blijvende monumenten in onze streekliteratuur. Hij was dorpsonderwijzer aan de Openbare Lagere School van voor wereldoorlog II, waarop toen veel joodse leerlingen zaten. Dingeldein was streekhistoricus, schrijver, fotograaf en natuurkenner. Groot was zijn inspanning voor het behoud van de eeuwenoude klokken in de toren van de St. Nicolaaskerk, die, na de Duitse roof, mede door zijn speurzin in 1945 terug keerden in de kerk. Op 8 januari 1953 overleed hij op een leeftijd van 58 jaar.

St. Nicolaasbeeld

Op het plein, naast de gelijknamige kerk staat het beeld van St. Nicolaas met enkele kinderen, ontworpen en in brons gegoten door de bekende kunstenaar Joseph Krautwald uit Rheine. In februari 1998 heeft de toen 33 jaar bestaande carnavalsvereniging ‘De Köttelpeer’n’ dit kunstwerk als jubileumgeschenk aangeboden aan de bevolking van Denekamp. Het symboliseert de band tussen het carnaval in Denekamp en de gemeenschap rondom de grote St. Nicolaaskerk.

Mariaklok

Vlak naast de toren van de St. Nicolaaskerk stond de oude Mariaklok uit 1436 als monument opgesteld.  Om diefstal van de klok te voorkomen is de klok op 14 maart 2014 (tijdelijk) geplaatst in de toren van de Nicolaaskerk. In 1974 werd in de Mariaklok een barst geconstateerd. Deze kon niet meer gerepareerd worden, daarom is in 1985 een nieuwe klok van hetzelfde model gegoten en geplaatst in de klokkenstoel in de toren. De oude klok is toen als monument naast de toren geplaatst. Deze Mariaklok draagt het Latijnse randschrift, waarvan de vertaling luidt: ‘Gemaakt in het jaar des Heren 1436 tot uw meerdere gunst o moeder Gods. Bid voor ons tot de gekruisigde , heerlijke maagd. Wilhelm heeft mij gemaakt.’ Het gewicht van de klok is 1359 kg en de toonhoogte was E. (zie verder onder St. Nicolaaskerk.)

Köttelpeer’nkearlke

Aan de Oldenzaalsestraat staat een kunstwerk dat het ‘Köttelpeer’nkearlke’ wordt genoemd. Vroeger stond dit kunstwerk op het punt waar de Vledderstraat uitkomt op de Nordhornsestraat. Dit kunstwerk, ontworpen door de Bornse kunstenaar Ruud Hallema, is geschonken door de Denekampse ondernemers ter gelegenheid van de heropening van het aangepaste winkelerf in het centrum van Denekamp op 29 augustus 1984. De naam is afgeleid van de bijnaam van de Denekampers n.l. ‘Köttelpeer’n’. Een köttelpeer is een klein stoofpeertje in de vorm van een paardevijg. De naam wordt nogal eens voor allerlei andere zaken gebruikt. Zo heet de oudste carnavalsvereniging van Denekamp ‘de Köttelpeer’n’.

Maquette oude centrum van Denekamp

maquette oude centrumOp het Nicolaasplein in Denekamp staaat sinds 20 mei 2010 een maquette, die de stichting Heemkunde in 2007 de gemeenschap symbolisch heeft aangeboden bij de opening van het gemeentehuis.
De maquette stelt het oude hart van het dorp voor. Het kunstwerk is 90 bij 90 centimeter groot en staat op een natuurstenen voet. De maquette herinnert aan de tijd voor de doorbraak, toen in het centrum van het dorp bij de kerk drie straten bij elkaar kwamen, de Oldenzaalsestraat, de Grotestraat en de Wilhelminastraat. De doorbraak – de aanleg van de doorgaande weg dwars door het dorp – in de jaren 60 van de vorige eeuw had grote gevolgen voor het historische hart van het dorp. Veel karakteristieke panden werden afgebroken. Heemkunde wil met de maquette de herinnering aan het oude dorp levend houden.

Vredesmonument

Om permanent de aandacht te blijven vestigen op de gevolgen van de wereldoorlogen en het gevaar van opkomend geweld en racisme is dit monument in opdracht van het gemeentebestuur van Denekamp ontworpen door de beeldende kunstenaar Frans Peeters uit Ootmarsum. Als contrast met het zwarte vlak is een ronding ontstaan, die het zonlicht opvangt. In deze ronding zijn roestvrij stalen cijfers gezet met jaartallen, die door de dubbele zonnewijzer worden geaccentueerd. Het water, dat over het zwarte graniet loopt, brengt leven in het monument. De rouwbrief is een strofe uit een gedicht van Leo Vroman. De tekst op de rouwbrief luidt: “Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaal ze honderd malen alle malen zal ik wenen.” De tekst wordt donker als het water er over en door loopt. Als de waterloop in regelmaat wordt onderbroken, valt de tekst droog en licht grijs op. Het vredesmonument is op 22 april 1994 onthuld door Z.K.H. Prins Bernard. Het vredesmonument staat op het ‘herdenkingsplein’ tussen de St. Nicolaaskerk en de Van der Heijdenstraat.

Jodenmonument

jodenmonumentIn de Vledderstraat staat een klein monumentje ter nagedachtenis aan de uit Denekamp gedeporteerde joden. Op 3 mei 1988 is dit monument onthuld op de plaats waar eens een synagoge stond. Beeldend kunstenaar, Truus Menger, bekend als verzetsstrijdster uit de groep van Hannie Schaft, heeft voor Denekamp dit veelzeggende beeldje gemaakt. Het stelt een moeder met kind voor, die worden gedeporteerd. De uit die vroegere synagoge afkomstige gevelsteen (1913?) met Hebreeuws opschrift (Ps.118:20) is nu verwerkt in het monument. De vertaling luidt: Dit is de poort van Jahwe, Rechtvaardigen gaan hierdoor naar binnen.

Joods monument

Bij het Irenegebouw op het Nicolaasplein staat het ‘Joods monument’ (2005). Dit is een steen van zandsteen, waarvan de punt ontbreekt. Op de steen is een bronzen plaquette met daarop een Davidsster aangebracht. De steen symboliseert de onherstelbaarheid die de deportatie van de Denekampse Joodse gemeenschap teweeg heeft gebracht. Het zandsteen, wat samengeperst zand is, staat symbool voor de woestijnen waar de Joden 40 jaar door hebben gezworven. Daarnaast lijkt de steen te zweven boven de Denekamper bodem. Los van het dorp zoals de Joden in 40-45 zijn los gebroken uit de dorpsgemeenschap. Oorspronkelijk bestond het monument alleen uit de bronzen plaquette.
In 2008 zijn de steen van zandsteen en de metalen plaquette met tekst aan het gedenkteken toegevoegd. De tekst luidt: ‘In de nacht van 17 op 18 november 1942 zijn van hier de laatste 30 mensen van de 57 leden tellende joodse gemeenschap de dodenreis begonnen naar Auschwitz Birkenau, niemand keerde terug. Hier begon: ‘’Opa’s eerste verre reis en zijn allerlaatste trein’’ (Peter Schoof 2008)’.

Dorpspomp

Op de Brink herinnert een gietijzeren dorpspomp aan de tijd van vóór 1952 toen Denekamp nog geen waterleiding kende. De pomp is in 1988 geschonken door de Woningbouwvereniging St. Joseph bij haar 60-jarig bestaan.

 

Joodse begraafplaatsen

joodse begrplAan de Knik in Denekamp liggen twee voormalige Joodse begraafplaatsen. De “oude” begraafplaats werd gebruikt van 1800-1899 en telt 18 grafstenen. Vier van de 18 grafstenen dragen de familienaam Ten Brink. De oudste grafsteen op deze oude begraafplaats dateert van 1817 en is die van Esther Hompes-Bendien. De jongste grafsteen is die van Salomon Suskind, die hier in 1899 ter aarde werd besteld. Na dit jaar werd deze begraafplaats vervangen door een andere. Deze laatste begraafplaats werd tot 1939 gebruikt en telt 26 grafstenen.

De geschiedenis van de Joden in Denekamp gaat terug tot het begin van de achttiende eeuw; bronnen maken melding van Joodse inwoners in 1720. De Joden uit Denekamp vormden samen met die van Ootmarsum een gemeente. Aanvankelijk werd gebruik gemaakt van een begraafplaats aan de Almelose Straatweg in Ootmarsum, vanaf het begin van de negentiende eeuw werd begraven in Denekamp op een begraafplaats aan de toenmalige Grave Es (nu de Knik).
De Joodse gemeenschap van Denekamp bleef in de loop van de negentiende eeuw gestaag groeien, maar toch was er geen ritueel bad en geen godsdienstschool. De synagoge werd in 1845 ingewijd. In 1949 werd deze afgebroken. Vanaf 1906 hoorde de joodse gemeente van Denekamp officieel bij Oldenzaal, maar zij bleef zelfstandig functioneren. Na de opheffing van de Joodse gemeente van Oldenzaal in 1913 werd Denekamp als zelfstandige Joodse gemeente erkend. Gedurende de Duitse bezetting zijn vrijwel alle Denekampse joden via Westerbork naar het Oosten gedeporteerd en daar vermoord.

Beeld Johan van de Kul

beeld kulOp het Nicolaasplein tegenover Huize Keizer staat sinds 2009 een nieuw standbeeld. In dat jaar heeft de toen 44 jaar bestaande carnavalsvereniging ‘De Köttelpeer’n’ dit kunstwerk als jubileumgeschenk aangeboden aan de bevolking van Denekamp. Tijdens de jubileumreceptie van de carnavalsvereniging werd het standbeeld onthuld. Het standbeeld stelt Johan van de Kul voor; de grondlegger van horecagelegenheid De Kul en eerste prins van de Köttelpeer’n.

Traditie’s en gebruiken

Paasgebruiken

De zondag vóór pasen wordt palmpasen of palmzondag genoemd. Kinderen krijgen dan een palmpasen, een dunne stok, waar aan de bovenkant een bosje palm of buxus gebonden zit. Zo’n palmpasen wordt voorzien van een rad en een haan van brooddeeg en verder van diverse lekkernijen als koekjes, dadels, noten en ander snoepgoed. Met zo’n uitgedoste palmpasen trokken de kinderen door dorp en buurtschap. In latere jaren ontstonden de optochten van kinderen door het dorp Denekamp. In de middag van palmzondag trekt een groep jongens in Denekamp van deur tot deur om geld in te zamelen om de onkosten van de paasgebruiken te bestrijden. In Denekamp gebeurt dat onder leiding van twee jongens, die Judas en Iscarioth genoemd worden. Dat gebruik heet ‘eiergaddern‘, omdat vroeger veelal eieren werden ingezameld. Aan elke deur klinkt het ‘eier, eier, geld is ok good‘. Na de gift luidt het ‘Bedankt en ie wodt zundag oetneudigd op ’n poasbult‘. Op paaszaterdag werd nieuw wijwater gehaald. Bijzonder te vermelden is dat de boeren hiermee die dag de weilanden en akkers zegenden. In de week vóór pasen werd vroeger in Denekamp hout gehaald, vooral op paaszaterdag. Op de andere dagen van de week ook door bakkers, kruideniers en anderen die hun transportmiddel zelf nodig hadden op zaterdag voor hun eigen nering. Op paaszondag na de middag trekt een menigte onder leiding van Judas en Iscarioth naar het landgoed Singraven, om daar aan de eigenaar ervan een boom te vragen die als paastaak dienst kan doen. Nadat die gevraagd is door de twee aanvoerders, trekt de eigenaar met hen mee het bos in om een geschikte boom aan te wijzen. Zodra de boom geveld is, wordt deze van de meeste takken ontdaan. Alleen in de top blijven er enige zitten om hem mee te kunnen slepen. Onder het zingen van de aloude paasliederen trekt de menigte naar het dorp en daar, aan het begin van de Wilhelminastraat, wordt de boom even neergelegd. Om drie uur is in de St. Nicolaaskerk een lof of vespers, waarna de trektocht richting ‘poasbult‘ wordt vervolgd. Op deze plaats, zo’n 500 meter verderop aan de Berghummerstraat, wordt de boom overeind gezet bij de ‘boakn‘ in een kuil, die elk jaar door dezelfde persoon wordt gegraven. Vóór de boom met behulp van ladders wordt opgezet, wordt de teerton er bovenin bevestigd. Judas en Iscarioth klimmen beurtelings op een ladder om vanaf hun hoge zitplaatsen de boom, de teerton en de ijzeren ringen van de ton bij opbod te verkopen. Dat gebeurt onder aanmoediging en kritiek vanuit de menigte rond de boom. Is de verkoop afgelopen, dan trekt de menigte, paasliederen zingend, onder het luiden van de torenklokken terug naar het dorp, naar huis, om paaseieren te eten. Rond acht uur gaat men opnieuw naar de paasbult, waar de teerton en het paashout in brand worden gestoken. Zodra het paashout brandt, trekt men paasliederen zingend rond de brandende houtstapel. Als grotendeels is opgebrand keert men terug naar huis.

Mirweenterhoarnbloaz’n

Een oud Twents gebruik dat ook in Denekamp nog wordt beoefend door een groep blazers, de “Deankaamper Mirweenterhoarnbloazers”, het blazen gebeurt vanaf de eerste zondag van de advent tot en met Drie Koningen. De oorsprong van het bespelen van het houten blaasintrument gaat waarschijnlijk al terug tot ver voor het begin van onze jaartelling. Naar verluidt probeerden de oerbewoners met het geluid de boze geesten te verdrijven en de vruchtbaarheidsgeest aan te roepen. Vanaf het moment dat het christelijke geloof zich over Europa uitbreidde, kondigde de midwinterhoorn de geboorte van het Kerstkind aan.

Sage

Een non spookt in Huis Singraven

sagenonvsingrHuis Singraven bij Denekamp wordt voor het eerst vermeld in 1381 als een adellijk versterkt huis. Gedurende het gehele bestaan was deze havezate in bezit van verschillende adellijke families, met uitzondering van een periode van tien jaar, toen er een klooster in was ondergebracht. De zusters van het Agnesklooster uit Oldenzaal kochten het in 1505.
Volgens een hardnekkig gerucht is een van de nonnen, die regelmatig omgang had met dorpelingen, door haar zusters op verschrikkelijke wijze voor vermeende onkuisheid bestraft. Zij metselden haar levend in, in een van de muren van het oude huis. In afwachting van haar dood kon zij daar haar zonden overdenken. De bestrafte non wachtte haar einde echter niet in stilte af. Het gekrijs en de jammerklachten waren nog dagenlang te horen. Na haar dood waarde voortdurend een spook door de ruimten van Singraven. Dit vormde wellicht een goede reden voor de nonnen het gebouw in 1515 al weer van de hand te doen.
In de jaren twintig van de vorige eeuw troffen de bouwlieden bij een restauratie een lege ruimte aan in een van de muren. Wat ze daar vonden, is tot op de dag van vandaag geheim gehouden. De geest van de non doolt volgens de verhalen nog steeds op Singraven rond. Ze vertoont zich boven het spattende water van de watermolen, zwevend in de nevels bij de Dinkel of achter een venster in het huis. De geest zou ongeluk brengen aan de bewoners van het huis. Er zijn weliswaar voorbeelden van noodlottige ongelukken, zoals een eigenaar die zichzelf in brand stak toen hij, gewekt door het spook, een lamp opstak en struikelde. Maar dat soort verhalen zijn bij een gebouw met ruim zeshonderd jaar geschiedenis natuurlijk niet verwonderlijk. Of toch wel?

Bekijk ook deze film over de ‘Non van Singraven’

Foto's: Onbekend, gemeente Dinkelland, Heemkunde Denekamp,
Werkgroep Herdenken Denekamp en Kay Schutte